Categorieën
Column

Hinkelen

Trots kijkt mijn kleindochter mij aan wanneer zij op één been én met losse handen vanuit de keuken de woonkamer binnenkomt. Trots toont ze mij haar hinkelende vaardigheid terwijl mijn gedachten (ja ja) alweer afdwalen naar heel wat jaren geleden. Een bijna grijs verleden. Toen wij indertied bijna dagelijks een heenkbaan (noemden wij dat vroeger zo?) op straat tekenden. Een straat die heel sporadisch een auto of tractor welkom heette, wel vaak fietsers en heel vaak fietsters, zijnde de huisvrouwen die boodschappen gingen doen of hadden gedaan verderop in Berg en Terblijt.

Wij kinders hadden de straat zogezegd voor ons alleen en tekenden wij met krijt of mergel naar hartenlust heenkbane of vernieuwden wij de al wat versleten, eerder getekende banen. Maar het belangrijkste was toch wel de steen, de sjeigel. Die moest glad zijn omdat die steen vooral goed moest glijden over het asfalt. Om de sjeigel nog gladder te maken werd, zowel de voor- als achterkant, middels diverse tongslagen bevochtigd, vooral wanneer het de vakken 7, 8 en 9 betrof. Die waren voor ons, kleine kinders, soms toch wel erg ver verwijderd, gezien vanuit ons lage(re) gezichtspunt. Maar zoals gezegd, het bevochtigen van de steen bevorderde het glijden. Dachten wij…

‘Zout’ was het wanneer de steen op de lijn of streep van een vak bleef liggen en dan mocht er een tweede keer geschoven worden met de steen. Of er ook nog een derde of vierde poging mocht worden ondernomen, daarover laat mijn geheugen niets meer los. Maar je hinkelde voorwaarts, wanneer de steen binnen het vak lag waarin hij moest liggen. Je hinkelde in de vakken 1, 2, 3, een spreidstand in 4-5, hinkel 6, spreidstand 7-8, hinkel 9 en draaien op twee voeten in de 10, ‘de hemel’ om vervolgens terug te keren naar de basis, ondertussen de steen niet vergetend op te pikken uit het vak waarin hij lag en je vooral niet een voet mocht zetten. Een hand was toegestaan om te voorkomen dat je voorover- of omkieperde. En, wanneer er meerdere vriendjes of vriendinnetjes meededen, mocht er ook niet in het vak waar de steen van de vriendjes of vriendinnetjes lag, gehinkt of gestapt worden. En dat was voor onze korte beentjes best wel een dingetje wanneer – pakk’m beet – de vakken 3, 4, 5 en 6 ‘bezet’ waren. Dan moest er een heuse reuzehinkel gemaakt worden, met soms als resultaat een schaafwond en bijbehorende tranen.

Heel veel vrije (mid)dagen hebben wij op die manier in vrijwel lege straten op een of twee benen, regelmatig bukkend en af en toe huilend doorgebracht. Herinner ik mij, vaag.

Kleindochter intussen hinkelt nog steeds vrolijk door keuken en kamer en ik vraag mij af of zij ooit de gelegenheid zal krijgen om in haar woonstraat zo’n ouderwetse hinkelbaan te tekenen. Gelet op het af en aan rijdend verkeer, betwijfel ik dat. Ten zeerste…

Categorieën
Column

Citroen

De laatste weken volgde ik met argusogen de stand in de Vijfde klasse A, van de afdeling Zuid II van de KNVB. Iets wat ik de afgelopen jaren ben blijven doen, maar dan niet altijd met argusogen. Na het onlangse verlies tegen toenmalig koploper Hellas gaf ik en velen met mij, geen cent meer voor de kampioenskansen van de matadoren van Berg 1. Maar omdat Hellas opeens begon te verliezen werd het spannend en vervolgens héél, héél spannend. En toen ik zondagmiddag, om 17.02 uur een appje kreeg met de melding “Berg kampioen 3-0 winst” was ik verheugd en blij maar dwaalden mijn gedachten gelijk ook af naar een column die medio augustus 2024 op de site geplaatst werd. Een column die de titel ‘Banaan’ kreeg. In die column maakte ik gewag van de zang van een mijner fietsvrienden, die – met een banaan in de hand – luid schallend begon te zingen: “Banaan, banaan en Berg sjteit baovenaan en van je helahola hou…”

Een der medebanaankauwende metgezellen onderbrak de zanger toen en zei: “Ouw banaan, dat mót toch ech ein hièl ouw banaan zeen.”

Ik dacht indertied vragend: “Citroen, citroen wanneer werd Berg nog eens kampioen?” en vervolgens gaf ik mijzelf zwijgend antwoord: “Alweer lang, ja veel te lang geleden.”

En zondagmiddag, enkele seconden nadat het appje door mij was gelezen was de misschien wel logische vervolggedachte: zou mijn stukje wellicht aan de basis hebben gestaan van dit huidige succes? Zou het de spelersgroep geïnspireerd hebben tot deze grootse daden?

Ik denk het niet, maar koester stiekem wel die gedachte.

Maakt eigenlijk ook niets uit, de huidige spelersgroep met zijn trainers en staf hebben gezorgd dat negenendertig (39!!) jaar na het succes van het toenmalige wonderteam, met aan het hoofd ‘De Constellatie’, eindelijk in Berg en Terblijt weer eens iets groots te vieren valt en dat uit volle borst gezongen wordt en mag worden: “Citroen, citroen en Berg is kampioen en van je helehola hou…”

VV Berg ’28 en Berg en Terblijt, een dikke proficiat van mij en van het bestuur van Indertied. En veel succes in de 4e klasse, met of zonder banaan… of citroen.

Categorieën
Column

Indertiedverdrief

Ik heb – alweer lang geleden – een tijd gekend dat ik de volledige kentekens van de auto’s van familie, collega’s en heel veel vrienden wist te onthouden. Zomaar schieten mij de kentekens KD-34-ZR (van een Opel Corsa), HT-66-HH (van een Volvo), SR-32-YN (van een BMW) te binnen wanneer ik het kenteken van de auto van de schoonzoon zie. Dat kenteken behelst de letters LBJ en drie cijfers en ik besef op dat moment dat het onthouden van volledige kentekens mij niet meer gegeven is. Op die drie eerdergenoemde kentekens na. En LBJ zijn of waren de voorletters van een oud-collega, vandaar misschien dat ik die letters wel onthoud. Wat ik met deze toen en thans volledig nutteloze informatie doe? Ja, proberen te vergeten. Maar dat is dus nog altijd niet gelukt. Besef ik.

Maar indertied, vaak op woensdagmiddag, want geen school, toen veel gezinnen één, maar heel vaak géén auto voor de deur of op de oprit hadden staan, togen wij als jonge, zelfverklaarde speurders door de Berg en Terblijtse straten, gewapend met pen (soms ook met potlood) en papier en noteerden wij de kentekens van de schaars aanwezige aan-, af- en rondrijdende auto’s die wij in ons dorp aantroffen of zagen. Het was zaak meer kentekens te scoren dan de andere speurder(s) maar omdat wij het noteren samen deden, verschilden onze lijsten hoegenaamd niet. Ook vonden wij het wel handig om die lijsten in de brievenbus van de plaatselijke politie aan de – toen nog – Schoolstraat te deponeren, want dat maakte ons speurwerk belangrijk. Dachten wij.

Enfin, op een gegeven moment tijdens een woensdagmiddag zijn wij gestopt met het noteren van die kentekens want geen zin meer omdat er te weinig auto’s rondreden. We besloten toen te starten met iets héél nieuws. Iets anders… Namelijk het noteren van de huisnummers. We startten ons nieuwste tijdverdrijf op de Langen Akker nabij de Geulhemmerweg en het viel ons (pas) ter hoogte van de Doctor Goossensstraat op dat die huisnummers wel erg opeenvolgend waren. Slim als wij toen al waren (…) beseften we dat het noteren van huisnummers niet echt zoden aan de dijk zette en dus werd met meerderheid van stemmen (2 voor, 0 tegen) besloten om dit woensdagmiddagse tijdverdrijf, als zijnde niet echt nuttig of zinvol, te stoppen.

We zijn toen maar gaan voetballen, gewoon in de straat, want er reden toch bijna geen auto’s door die straten en je had geen pen, potlood of papier meer nodig. Alleen een bal…

Categorieën
Column

Herinneringsdag

Zittend in mijn luie stoel kijk ik voor de zoveelste keer naar de oorlogsfilm “Saving Private Ryan”. Een weergaloos goede en vooral indrukwekkende film die mij steeds opnieuw meezuigt. Bijna verkrampt zit ik in die stoel, zie de angst van de soldaten, hoor de gebeden, ik zit er zelf bijna middenin. Ik kan er niets aan doen maar ik ga helemaal op in die film, besef wat de troepen indertied hebben mee moeten maken. De hel die losbreekt wanneer de troepen op het Franse strand gezet worden en ogenblikkelijk dienen als voer voor de moordende kogels die spuiten uit de monden van de vijandelijke wapens. Het begin van de film geeft een impressie van de hel die de helden van toen, toen moesten doorstaan en ondergaan.

Vreemd vind ik dan opeens de woorden “hel” en “helden”. Het eerste doet afbreuk aan het tweede. Hel en helden. Ze horen niet bijelkaar en ook weer wel. Of toch niet?

Rare, vragende gedachte in mijn luie stoel. Een vragende gedachte maar geen passend antwoord. Dat krijg je dus als je besluit om na de film een 4-meiverhaal te gaan schrijven. Dus kronkelen gedachten nu heen en weer. Met en over woorden.

Waren het net de woorden “hel” en “helden”, daalt nu opeens het woord “Dodenherdenking” neer. Dodenherdenking? Is dat wel het juiste woord? Je herdenkt toch niet de doden? Je herdenkt het leven van hen, die toen overleden zijn. De herinneringen die nu nog leven zijn pas geboren na het overlijden en houden op die manier de persoon in kwestie levend. Slachtoffers van die barbaarse strijd, zowel burgers als militairen, creëerden bij leven de herinneringen die er nu nog zijn. Voor hun nabestaanden.

Zouden we deze 4e mei niet Herdenkingsdag moeten noemen? Dat de herinneringen worden gekoesterd, opnieuw, maar dan in gedachten, tot leven worden gewekt. Zonder dat akelige “Doden”-woord.

Ik lees deze column na, corrigeer de fouten. Wis een tevele spatie. Laat mijn gedachten vragend gaan. Is het eigenlijk wel belangrijk welke naam deze 4-mei-dag heeft? Waar maak ik mij druk over? Moet ik deze column wel plaatsen? Wat heeft deze column voor nut?

Ik ga de column plaatsen en daarna mij zelf nuttig maken. Dankbaar nuttig. Een eventueel ‘te doen’-lijstje heb ik niet nodig. Ik ga naar de bloemist, voor enkele flinke bossen bloemen. Voor mijn soldaten, mijn helden: Richard in Brunssum en Elmer in Margraten, die, toen zij nog leefden, zich méér dan ontzettend nuttig maakten door zich op te offeren, hun leven te geven voor… óns leven.

Laten wij hun en ál die andere dapperen op 4 mei eren, voor wat zij voor ons gedaan hebben. Toen! Toen zij nog leefden. Dat wij hun, hun heldendaden en hun opofferingen vooral levend houden. In woord, gebaar en/of daad. Zij verdienen het!

Categorieën
Column

Blij

De Dicke van Dale omschrijft het woord ‘contributie’ als ‘periodieke vaste bijdrage die men als lid van een vereniging betaalt’.

De penningmeester van een vereniging wordt dan weer blij wanneer hij die periodieke vaste bijdrage bijgeschreven ziet worden op de bankrekening van die vereniging. De penningmeester wordt dan weer niet blij wanneer die periodieke vaste bijdrage niet bijgeschreven wordt omdat die bijdrage door het lid van die vereniging niet wordt of is betaald. Hij is dan zelfs verdrietig en die verdrietigheid wordt een soort van besmettelijke ziekte omdat die verdrietigheid overgedragen wordt aan de andere bestuursleden en de vrijwilligers.

Bestuursleden en vrijwilligers die zich met een groot hart en heel veel ziel inzetten om een vereniging op stevige poten in de maatschappij neer te zetten. Die misschien wel abnormaal veel vrije tijd opofferen voor en aan die vereniging.

Die vereniging die onderzoekt, openbaart, publiceert, archiveert en informeert.
Informatie die tegenwoordig digitaal wordt opgeslagen voor leden en niet-leden.
Niet-leden kunnen veel van die informatie inzien via computer, laptop, tablet of telefoon.

Betalende leden daarentegen, kunnen ook nog terecht in een afgegrendeld, zeg maar ‘geheim’ deel van die digitale informatie en op die wijze kennismaken met een alleen voor hen bestemd archief.

Dat archief bevat heel veel informatie die alleen de betalende leden kunnen inzien omdat zij lid zijn van die vereniging. Maar dan moet wel de contributie, je weet wel, die periodieke vaste bijdrage die men als lid van een vereniging betaalt, betaald zijn. En dat laatste gebeurt blijkbaar niet meer (altijd).

Want daarom staat opeens een verdrietige penningmeester bij mij aan de deur die mij een overzicht overhandigt waarop vermeld de namen van de leden die de contributie voor 2025 netjes hebben betaald, alleen… hij overhandigt ook nog een overzicht van die leden die de contributie voor 2025 níet hebben betaald. En dat laatste, dat stemt niet alleen de penningmeester maar ook de andere bestuursleden erg verdrietig, droevig, treurig, triest.

Hoe hoog die contributie voor 2025 is? Slechts 12 (twaalf) luttele euro’s.

Voel je je aangesproken of in dit geval aangeschreven? Betaal dan s.v.p. alsnog die € 12,–.
Het bankrekeningnummer is NL15 RBRB 8841 7856 67 t.n.v. Indertied. Vermeld er zekerheidshalve bij: Contributie 2025

Blij wordt dan de penningmeester die die blijheid ongetwijfeld als een besmettelijke ziekte overdraagt aan de andere bestuursleden én vrijwilligers. Kortom, penningmeester blij, bestuur blij, vrijwilligers blij, jij blij, ja iedereen blij, héél blij.

Categorieën
Column

Ei

Nu de eieren weer hun jaarlijkse feestkleuren dragen, eieren met paaskleuren die je tegenwoordig ook met Kerstmis, Pinksteren en andere, al dan niet doordeweekse, dagen in de schappen der supermarkten vindt, zonder echt te zoeken, dwalen zij weer af. Mijn gedachten. Naar toen…

De paashaas was indertied in de tuin geweest. Geloofden mijn broertjes, zusjes en ik op een voorjaarse zondagochtend die voor Paaszondag doorging. Gehuld in warme kleding, want het was koud, snelden en renden wij door de achtertuin en zochten en speurden wij naar de eieren die de paashaas overal in die best wel grote tuin verborgen had.

Achter het raam coachte papa ons, gaf met zijn wijsvinger aanwijzingen en gelet op de eerste positieve zoek- en vindresultaten, vertrouwden wij volledig op die aanwijzingen. De mandjes en korfjes raakten vol, hoewel, het ene mandje of korfje was wat voller (of leger?) dan het andere. Maar dat maakte ons niet zoveel uit. Uiteindelijk kwamen bijna alle eieren terecht in de grote mand. Die, met de gestapelde eieren als inhoud, een kleurrijk stilleven midden op de paastafel opleverde.

Ik schreef hierboven ‘bijna alle eieren’ want maanden later, toen de wildeplantengroei tussen de voeten van de liguster werd weggeplukt en -getrokken, lag er opeens een ei, een bijna wit, lichtkleurig ei. Het bleek, na zicht- en vooral reukcontrole, een door de paashaas op paaszondag verborgen, door ons niet gevonden paasei te zijn.

Dat dat ei echt niet meer in aanmerking kwam om geconsumeerd te worden, zal de lezer ongetwijfeld al begrepen hebben. Neem ik aan.

Vrolijk Pasen!

Categorieën
Column

Kwajongen

Loop ik een voor mij bekend dorpscafeetje nog eens binnen op een zaterdagavond. Zie ik de ronde, bruine tafeltjes met daaromheen, vier eveneens bruine stoelen. Luide stillevendheid uit alweer, helaas, lang vervlogen tijden zeilt opeens rondom mij. Mijn geestesogen openen zich en zien weer die stoelen, nu bezet met meestal mannen, héél af en toe een vrouw en die mannen met elk acht speelkaarten in de hand. Na iedere zwaai verminderde dat aantal terwijl een der vier aangezetenen de ter tafel gebrachte kaarten naar zich toetrok of zich toe-eigende. Uiteindelijk waren de handen leeg en werden er punten geteld.

Ze waren aan het kwajongen, aan het troeven. Soms zaten er zes mannen, want dat spel herbergde ook het adagium, hoe meer zielen, hoe meer vreugd. Hoewel het woord vreugd bij de écht fanatieke kaarters, na verlies, even niet van toepassing was.

Ik zie ze weer zitten, die kaarters, waarvan heel veel nu niet meer onder ons. Bedachtzaam kijkend, met argusogen de gelegde troefkaarten tellend, het aantal per ‘trek’ gescoorde punten tussen de oren opslaand, oh… en misschien werd er ook nog ‘getekend’ door de compagnon aan de overzijde?

Ja, dat kwajónge leek een gemakkelijk kaartspel maar was bepaald geen sinecure. En dan moest er ook nog op tijd onder de tafel gegrist worden naar het daar, door de kastelein of kasteleinse, gestalde glas bier, want dat kaarten maakte ook dorstig… en laat op de avond vaak ook nog hongerig en niet te vergeten spannend, soms zenuwslopend spannend. Dan dampte de sigaren- en sigarettenrook boven en rond die kaarttafels alsof de DSM en Hoogovens een verbond gesloten hadden. Het spel had dan niet iets mystieks, meer iets mistigs. Als de lezer begrijpt wat ik bedoel.

Mijn geestesogen sluiten zich, in mijn gewone ogen verschijnt de huidige realiteit. De tafels met die fanatieke kaarters, op zondag al na de hoogmis, tijdens doordeweekse dagen meestal des avonds, ze zijn niet meer of waarschijnlijk met gemak op de helft van een hand te tellen. Net als die gezellige volks- en dorpscafeetjes, waar je als gast binnenkwam en als vriend vertrok.

Jammer…

Categorieën
Column

Benkske

Ik gebruik het als onderzetter, voor mijn lijf en onderdanen, beter bekend als mijn benen. Mijn benen wier spieren verzuurd zijn door het beklimmen van de steile helling om uiteindelijk, samen met mij, bijna uitgeput de top te bereiken. De top, met aan de rand dat uitnodigende bankje, de onderzetter. Leeg. Dus genoeg plaats voor mij en de rest van mijn lijf. En terwijl ik hijg, kijk en luister, komen de woorden als vanzelf. Woorden voor deze column.

Dichtbij de rand van de heuvel begint de afdaling naar de diepte, de bodem van het dal. Maar aan de rand van de top van die heuvel, staat een bankje, neen… staat hét bankje waar je te vaak, te dikwijls langsloopt op weg naar de bodem van het dal. Neem eens plaats op dat bankje, laat je hartslag dalen, breng je ademhaling op orde en kijk om je heen. Geniet de vogel- en andere diergeluiden, sluit je af voor het dagdagelijkse lawaai uit dat diepe dal.

Dat bankje staat er niet voor niets. Neem de onuitgesproken uitnodiging aan en neem plaats, óp dat bankje, het is gratis, ja voor niets, om niet. Plaatsgeld onbekend, niet nodig. Ga zitten, kijk rond, luister, zwijg.

Dat bankje, een soort van loge in het theater dat natuur heet. Waar de gevleugelde artiesten het podium opvliegend verlaten en rond je hoofd fladderen, zweven, fluiten, zingen. Waar de vlinders zwieren, op zoek naar de ware, misschien kortstondige liefde, misschien wel vliegend met vlinders in hun buik.

Gezeten op dat bankje proef je de kleuren van het bos, hap je in de bloemengeur, voel je het geritsel in het ruisende struikgewas, sluit je de ogen en waan je je – voor even ontdaan van alle beslommeringen – de eregast in dat theater der natuur.

Op dat bankje fluister ik zacht een paar woorden uit een lied, ooit geschreven en misschien wel gezongen door André. Ja, ‘dat benkske langs de bösjrand’, inspireert en maakt de mens blij, lyrisch, enthousiast, bevlogen. Merk ik…

Categorieën
Column

Wakker

Wanneer ik vroeger, meestal in de zomer, als joonk menneke, ’s avonds de slaap niet kon vatten, ging ik vaak voor het gesloten slaapkamerraam staan kijken naar de avondlijke gebeurtenissen in onze tuin en naar die in de tuinen van de buren en andere straatbewoners. In onze tuin werd er dan dikwijls nog gevoetbald door mijn oudere broers, in de tuinen van de buren liepen, meestal de mannen gebogen door hun groentetuin of harkten tussen de rijen aardappelplanten, bonden de tomatenplanten op of inspecteerden alle ander gezaaid en groeiend spul. Soms was nog een van de moeders druk bezig met het inhalen van de uitgehangen was want de moderne wasdrogers van nu waren er indertied nog niet. De wasdroogpalen waren permanente stalen bouwwerkjes, verbonden met diverse wasdraden die, voordat de was ter droging op- of uitgehangen werd, grondig met een schoonmaakdoek werden schoongewreven.

Staand achter het slaapkamerraam wilde mijn slaap dus vaak nog niet komen en dan stond ik daar, in mijn pyjama, mijn armen leunend op de vensterbank, belangstellend naar buiten te kijken. Af en toe draaide ik mij om, keek de slaapkamer in en hoe later het werd, des te donkerder werd het in de slaapkamer terwijl het buiten dan nog redelijk licht was. Mijn jonge brein snapte maar niet waarom het steeds donkerder werd ín de slaapkamer en buiten niet. Om die duisternis te voorkomen hield ik de overgordijnen goed gesloten om – dacht ik toen – die duisternis buiten te sluiten. Dat dat gewoon niet kon, besefte ik – eind jaren vijftig – dus niet.

Tegenwoordig, op een best wel gevorderde leeftijd, prijs ik de duisternis wél en steeds opnieuw wanneer ik het licht in de slaapkamer doof. De nachtelijke duisternis is mijn gewaardeerde compagnon die mijn slaap hoegenaamd niet verstoort. Hoe het dan kan dat – wanneer mijn ogen overdag moe zijn van het kijken en achter de venetiaanse blinden in mijn hoofd verdwijnen – ik heel vaak in de zomer, liggend in de tuin, in een tuinstoel en in de zon, de slaap wel met gemak vat? Tjah, eerlijk gezegd lig ik van die vraag, zeker tijdens die slaap- en ligmomenten, niet wakker…

Categorieën
Column

Tijd

Ik beweer al jaren dat tijd niet bestaat. Het zijn klokken en kalenders die ons levensritme bepalen. Dat schreef ik onlangs in een column op mijn persoonlijke Facebooksite. En toen ik die column schreef gingen mijn gedachten – weer eens – terug naar opnieuw een heel ver verleden. Toen ik het begrip tijd nog helemaal niet kende, want veel te jong. Wel wist ik dat – wanneer ik op tijd op school moest zijn – mijn moeder de tijd, in dat indertieds geval, de tikkende klok aan de muur, in de gaten hield. Hoewel ik dat begrip ‘in de gaten’ nu ook even niet snap. Want in die muur zaten echt geen gaten.

Maar terug naar waar het zich in dit stukje om draait. Het begrip tijd. Wie herinnert zich niet de zes piepjes op de radio, vlak voor het iederuurlijkse nieuws. Bij het zesde piepje was het precies het volle uur en volgde, gesproken door een verborgen doch zware mannenstem, de mededeling ‘het is – uur, radionieuwsdienst verzorgd door het ANP.’ Die mededeling draag ik al bijna mijn hele leven mee in mijn persoonlijke geheugen en tevens een toentertijd door een mijner broers op een doordeweekse dag des morgens aan de radio gestelde vraag, die luidde: “Hee radio, hoe laat is het?” En de radio antwoordde met een zware mannenstem en tot mijn grote, jeugdige verbazing: “Het is 8 uur, radionieuwsdienst verzorgd door het ANP.” In de veronderstelling dat de radio mijn broer had gehoord, ondernam ik die dag constant pogingen om te weten te komen hoe laat het was. Maar mijn steeds wederkerende vraag: “Hee radio, hoe laat is het?” werd niet (meer) beantwoord. Mijn mama probeerde me die dag tevergeefs van die vraagstelling af te helpen, want twintig (een door mij nu geschat aantal) keer per uur steeds diezelfde vraag stellen kan zelfs de meest rustige moeder tot wanhoop drijven.

Hoe mijn broer de radio wel tot een juist antwoord wist te bewegen? Dat heb ik me jarenlang afgevraagd, mijn broer trouwens ook. Die had en heeft aan zijn gestelde vraag geen actieve herinnering meer. Het zal, althans volgens mij, toeval geweest zijn of hij kende toen al de betekenis van de zes piepjes die vooraf gingen aan ieder uur. Op de radio.

De tegenwoordige omroepen hebben helaas geen affectie meer met het juiste uur en de radionieuwsdienst. Die omroepen omvatten het begrip tijd in mijn oren veel te ruim of de tijd interesseert hun niet meer of … en dat kan natuurlijk ook, zij weten ook dat tijd niet bestaat.
Alleen klokken en kalenders.