Categorieën
Column

Breker

Wanneer je op een doordeweekse donderdagmorgen door een gang van een grot… pardon, groeve, neen nog beter, kalksteengroeve dwaalt, samen met ruim 30 anderen waaronder een 28-tal jeugdige meligen en je laat je ogen bij het schaarse, in een halfopen blik verpakte, kaarslicht rondom, onder en boven je dwalen en beseft dan dat je door een zee stapt, weliswaar al heel wat jaartjes opgedroogd, die zee, niet ik, dan is dat wat zich hier indertied allemaal afgespeeld heeft moeilijk en eigenlijk helemaal niet te bevatten.

Schelpdiertjes en ander voorhistorisch, ooit levend en zwemmend spul, vermalen, geperst en verworden tot nu tastbare witgele en vooral gele mergel. Zacht gesteente noemen de keiologen en steenkenners dit spul, deze mergel. Nou, wat dat zachte betreft, weet ik en zeker vier ribben ter linkerzijde van mijn bovenlijf sinds 2015 dat dit zachte gesteente kei- en keihard kan zijn en zeker te weten ook is. Na een frontale, luid krakende aanvaring met dat zachte maar o zo harde gesteente. Drie dikke weken slapeloos de dagen en nachten doorbrengend, half zittend, half liggend in bed of op de lig/zit/hangbank met als resultaat een stelletje wallen onder de ogen waar ze in Amsterdam heel jaloers op zouden zijn.

Die indertiedse herinnering keert terug wanneer verwacht wordt dat je door een vierkant, niet al te groot open wandgat kruipt en ik – het zal hopelijk suggestie zijn –weer de best wel luide ‘krak’ van mijn toen brekende ribben hoor en opnieuw de met de ‘krak’ gepaard gaande, vlijmscherpe en vooral stekende pijn voel. Ja, dat gat in de mergelmuur zal deze donderdag niet door mij doorkropen worden, weet ik heel, heel zeker.

Gelukkig ben ik van het volgzame ras en zie ik, wanneer ik volgzaam de gids volg, hoe hij schielijk en zonder te spreken om een hoekje in de donkere duisternis verdwijnt en ik volg hem hoopvol, schalks uiterst schielijk. Er moeten tenslotte foto’s van die doorkruipmomenten gemaakt worden en omdat ik de fotograaf van dienst ben, lukt dat het beste zonder gebroken ribben. ‘Gelukkig’, denk ik mijn ribben voorzichtig en licht krakend te horen zuchten.

Na de doorkruipsessie staat het hele gezelschap na enige tijd weer buiten de groeve en is de gids hoorbaar nog niet uitverteld. Terwijl hij zijn weetjes over het bospad strooit, luister ik slechts met een half oor want ik zie onder de bomen de gemergelde blokbreker achter het stevige hek stoïcijns voor zich uit staan kijken. Is het vreemd dat ik een weinig verwantschap voel met dit, zwijgende maar alleszeggende standbeeld?

Niet als blok- maar als ribbreker.

Categorieën
Column

Vlag

“Rood, met op de broeking een zwarte sleutel, de baard onder en naar de vlucht wijzend, in de vlucht een witte keper, opkomend uit de broeking.”
Toen ik deze tekst de eerste keer las, dacht ik, waar gaat dit over? Gaat dit over een woeste, vastgeketende langharige ongeschorene die op de kop hangend in alleen een broek probeert weg te komen van zijn hangplek?

Een op de keperse beschouwing leerde mij dat het een deel van de beschrijving van de Berg en Terblijtse vlag betrof. De vlag die – wanneer het hard waait – wel en niet stof doet opwaaien. Deels omdat ze hoog hangt, deels omdat een deel van de Berg en Terblijtse gemeenschap het bestaan van de vlag helemaal niet kent. En dat was ook indertied al zo. Indertied, in de jaren 70 van de vorige eeuw. In het jaar 1977 om nog wat exacter te zijn. Bij het afscheid van de toenmalige burgemeester van Amsterdam, Ivo Samkalden. Ja, die burgemeester, die samen met zijn vrouw Olga en het wethouderscollege van diezelfde gemeente Amsterdam, te gast was bij het toen nog Nachtwacht Gilde, dus twee woorden.

De Amsterdamse wethouders wilden per se dat het Nachtwacht Gilde betrokken werd bij het afscheid van Ivo. Ja, wij mochten die dag Ivo zeggen. De connectie tussen Berg en Terblijt en Amsterdam? De Nachtwacht. Uiteraard?! Het hele college, inclusief Olga Samkalden, de vrouw van, zou gaan vogelschieten. Schieten op een heuse, zware houten vogel. Geprepareerd door het Hoofd Preparaties, Jean ‘de Mol’ In de Braek.

De gevel van het – toen nog – clublokaal Noben was opgeleukt met een aantal keurige, kleurige vlaggen. De Nederlandse driekleur, de Limburgse leeuw, de Amsterdamse kruizen én die rode, met op de broeking een zwarte sleutel, de baard onder en naar de vlucht wijzend, in de vlucht een witte keper, opkomend uit de broeking. Die vlag dus.

De toenmalige burgemeester van Berg en Terblijt Frans van de Loo, ja, wij mochten toen niet Frans zeggen, was ook uitgenodigd. Want collega ontmoet collega, zoiets. Fra… eh… de burgemeester kwam op zijn typische, gehaaste manier aangelopen. Nam, zoals bij hem te doen gebruikelijk, zijn hoed af toen voorzitter Frans en ik op hem afliepen en hem welkom heetten. Hij bekeek de opgeleukte gevel én …
“Euh, heren, wat is dat voor vlag? Daar naast de Limburgse?” Wijzend naar de rood met op de broeking etc.-vlag.
“Eh… mijnheer de burgemeester, dat is de vlag van onze gemeente. Van Berg en Terblijt.”
“Euh… hebben wij een gemeentevlag?”
“Jawel, mijnheer de burgemeester. Sinds 16 februari 1971.”
“Euh… ooh… daar weet ik niets van.”
“Toch is het de vlag van Berg en Terblijt, mijnheer de burgemeester.”
“Nooit gezien.”

Misschien dat dit hele verhaal een stille dood gestorven zou zijn, ware het niet dat net op dat moment een journalist binnen gehoorsafstand langsliep en dit vraag- en antwoordgesprekje opving. Een dag later kopte de krant: “Burgemeester herkent eigen gemeentevlag niet’…

Oh ja, Ivo’s vrouw Olga schoot de échte vogel af.

vlag gemeente Berg en Terblijt
Categorieën
Column

Bank

Ik heb het echt nooit geweten. Dat de oprichting van een vereniging best wel wat voeten, hele grote voeten, in de aarde heeft. Wanneer het idee er is, nog onbekend van wat er allemaal op je afkomt, stijgt er een enthousiasme op vanaf het midden van de vergadertafel, tot aan het hoge plafond. Totdat de tijd voortschrijdt, het enthousiasme nederdaalt en op de aarde terugkeert. Dan begint het allemaal. Wordt het onbekende bekend.

De oprichtingsakte, een bestuur, de doelstellingen, welke leden, hoe deze te enthousiasmeren, hoe iedereen op de hoogte houden van het reilen, zeilen en andere besognes. Het plannen, het plannen maken en uitwerken. Maar eens al die ideeën uitgesproken, uitgewerkt en vastgelegd zijn, de oprichtingsvergadering met notariële akte en aansluitende notulen, dan begint het pas echt. En met ‘het’ bedoel ik het verkrijgen van een simpele bankrekening.

Dat is niet prettig, laat ik dat heel eufemistisch schrijven. Het is in deze tijd van controle en achterdocht moeilijker een bankrekening van een goedwillende vereniging te openen dan een vergunning voor een pakk’m beet, horecaonderneming. Nu ik deze column schrijf, schiet mij Gene Vincents’ ‘Be-Bop-A-Lula’ zomaar te binnen. Als de lezer begrijpt wat ik bedoel. Ja, ik mag aannemen dat de benoemde bestuursleden, waaronder ook ik, niet biboppetig getoetst werden, dat zou helemaal van de zotte zijn. Maar het geduld van het bestuur en zeker zij die de startknop van de ledenwerving en websitelancering voor zich hebben, wordt en werd danig op de proef gesteld door de vele opgelegde regeltjes en moeilijkdoenerij van de bank.

Ik schreef in een Whatsappje aan mijn, ook vol ongeduld, wachtende collega’s, na weer een uitstel en dus opnieuw wekenlang wachten: ‘Van de week zat ik op een oude, versleten bank, langs een gezellige bosrand. En heel raar… die bank deed helemaal niet moeilijk. De tegenwoordige banken zijn blijkbaar de banken van indertied niet meer. Die ontspanden …”

Zucht…