De Kuitenbergweg (in de volksmond ‘Kutteberg’) zou je met recht een k*tberg kunnen noemen.
Waarom? Wandel hem maar eens omhoog wanneer er een strakke oostenwind je recht in het gezicht blaast en het stof van de droge akkers doet opwaaien. Recht in je gezicht. Je krijgt, althans ik, dan het gevoel alsof je gezicht gezandstraald wordt, maar… sta je bovenaan die berg en je draait je om, ja, dan heb je a. eindelijk rugwind en b. het gevoel alsof je de heerser bent over dat immense gat waar je naar en overheen kijkt.
Althans, dat gevoel onder b kreeg ik toen mijn ogen voor een wijle zwierend blikten over hetgeen zich daar beneden toonde. Maar enige minuten later, de adem weer op orde, stiefelde ik tegenwinds verder. Vanachter een heg klonk opeens een vriendelijke ‘hoi’ en een gezicht dook op met de vraag of ik iets interessants wilde zien. Iets ouds, van wel meer dan 200 jaren oud. Dus, voor mijn gevoel, dubbel antiek.
Hij stelde zich voor als ‘D’n Archivaris’ en nam mij mee naar zijn studeerkamer. Grote dozen met mappen, klappers, gebonden boeken en meer, waarschijnlijk interessante, lectuur vulden een groot deel van de studeerruimte. Hij opende een boek en toonde mij een akte, uit 1788. Heftig geïnteresseerd liet ik mijn ogen blikken over de handgeschreven tekst. “Een interessante column” gonsde het direct door mijn hoofd. Op mijn vraag aan D’n Archivaris of ik die akte uit het registerboek mocht scheuren kreeg ik een geschrokken en bijna dodelijke blik terug. Hij zou mij kopieën van de tekst doen toekomen.
We spraken af dat – mocht hij nog meer van zulke interessante stukken tegenkomen – hij mij hiervan kond zou doen. Mijn gedachten zeiden onmiddellijk: “Prima, maar alleen gaan bekijken bij strakke westenwind.”
In de nabije toekomst gaan dus ongetwijfeld ook ‘antycke stucken’ van indertied, uit een ver verleden, gecolumniseerd worden.
Weer thuis trof ik in de door D’n Archivaris toegezonden e-mail een uitgetypt deel van de tekst, alsmede de kopieën van de betreffende akte aan die ik de geachte lezer niet wil onthouden.
Een akte, verleden voor notaris Gudi te Maastricht op 8 juni 1788, Ivo 4363, blz. 212.
Van de weduwe Meijs gehuwd met Caelen, die samen geen kinderen hadden en welke weduwe haar laatste levensjaren goed verzorgd wilde achterblijven.
Ze werd, na haar overlijden, op 24-2-1791 begraven in Berg.
“Eerwaarde Maria Meijs weduwe van wijlen Hendrik Caelen inwoonster tot Bergh welke comparant verklaerd uit haeren vrije liberen wille bij donatie onder de levende van nu af aen te gunnen en te geeven aan Joannes Keijdener in huwelijk met Anna Maria Caelen.
Vijf stucken akkerland houdende aen maete 21 en een halve groot roede gelegen tot Berg Aen den Voorin:
Keijdener bekend mits de componente fourneerende kost, drank en kleren haer leven gedurende, soo in gesondheid als ziekte en bij afstreventer eerlijke begrafenis te betalen. Welke donatie de voor hem Keijdener en huisvrouw alhier meede compareerdende. Dankbaarlijk heeft geaccepteerd met de belofte van de voorgeschreven gestipuleerde conditie stiptelijk en exactelijk sonder eenig mankement te sullen naekomen en agter volgen onder obligatie als naer rechten met consent in de realisatie.”
Voor verdere details verwijs ik volgaarne naar de bijgevoegde kopieën want mijn ogen …


