Indertied ging ik, als klein menneke – ondanks mijn vissende onkunde én de, dacht ik, 100 kilometer die ik daarvoor moest lopen – weer met mijn broer mee. Bij de pool gearriveerd, bleken er twee andere, al wat oudere, jongeren ons visstekkie te hebben ingenomen. Een van hen had een heus molentje op de hengel, dus dat was in mijn ogen een professional ook al kende ik dat woord toen nog niet. Hij ving de ene na de andere vis en ik zat er eerst verloren bij, maar toen de verveling toesloeg ging ik aan de wandel. En dat wandelen werd rennen, totdat zowel mijn broer als de twee andere vissers mij maanden niet meer te rennen, ik joeg de vissen op hol. Waar die dan naar toe gingen? Joost mocht het weten maar ook Joost kende ik toen niet. Overigens, nu ook nog niet.
Enfin, zittend naast mijn broer, starend naar zijn trillende dobber, leerde ik geduld. De dobbers gingen nog met regelmaat onder, niet die van mijn broer, maar die van de andere twee. Kleine visjes werden aan de haak geslagen en die gingen in een plastic emmer. Totdat aan de rand van het weiland een politiebusje stopte. Twee Hermandadse dienders stapten soepeltjes over de tankeldraod en kwamen linea recta naar de pool gelopen. De twee oudere jongeren dropten schielijk hun vangst tussen het riet en de emmer ging er bovenop. Ik had eigenlijk niets te vrezen van de uniformen maar het gezag was toen nog gezag en daar hadden wij nog veel ontzag voor.
Of wij toestemming hadden van de eigenaar om in die vijver te vissen? We knikten allemaal volhoofdig ‘ja’, ook al was dat niet zo. De dienders bekeken de hengels en opeens ontdekte een van hen de wiebelende emmer tussen het riet. Hij stiefelde erop af, tilde hem op en zag de visjes die amechtige pogingen deden om in het diepere deel van de pool terecht te komen. Van wie die visjes waren? De oudere jongeren gaven toe dat zij die gevangen hadden en de diender gebood de jongens de visjes in het diepere deel te gooien. Dat gebeurde.
Daarna verlieten de politiemannen het toneel met de mededeling dat ze bij de eigenaar navraag gingen doen of wij inderdaad toestemming hadden gevraagd. Zo gauw zij ingestapt en weggereden waren, spoedden wij ons, met het hart kloppend in onze keel, weg van de pool en renden met een rotvaart huiswaarts. Via de steile Leim.
Daarna zijn mijn broer en ik nog vaker gaan vissen, althans mijn broer, maar eerst gingen wij netjes toestemming vragen bij de eigenaar van de pool, menièr Körres.