Categorieën
Column

Vlieger (2)

Uren waren wij vaak in de weer met weijere, meestal staand op de Langen Akker met de zuidwestenwind in de rug. Niet dat ik indertied enige notie had van zuidwestenwind maar ervaring en oudere weijeroplaoters zorgden ervoor dat ook wij, de jongsten, wisten dat een vlieger tegen de blaasrichting in omhooggetrokken moest worden. Maar de Langen Akker, bie de Sjtas um d’n hook was een ideale plek om die weijerte op te laten, want geen bomen, geen huizen en vooral, geen antennes. Want antennes en bomen, dat waren de hoge valkuilen voor de weijerte.

Menig weijert kwam, meestal door onoplettendheid of onervarenheid, terecht in een boom of antenne. Mij lukte het zelfs om een vlieger kwijt te raken in het koren aan de toen nog huizenloze overkant van de Vièhsjtraot, de Valkenburgerstraat. Staand op een heuvel bij het indertied in aanbouw zijnde gemeintehoes had ik, helemaal alleen, mijn weijert opgelaten. Staand in mijn eentje op de top van die tijdelijke heuvel keek ik naar mijn vlieger, een oranje vlieger meen ik mij nog te herinneren. Maar daar zo alleen staand en kijkend naar die waaierende weijert sloeg de verveling toe en steeds vaker liet ik mijn vlieger zakken door eerst hem via het touw wat naar mij toe te halen om vervolgens het touw los te laten waardoor de vlieger snel naar beneden zwalkte omdat er geen spanning meer op de lijn zat. De staart zakte na iedere poging steeds vaker tussen het wuivende koren totdat, ja, de vlieger te ver zakte en vast kwam te zitten, beter, vast kwam te hangen in dat koren. Had ik op dat moment de slimheid bezeten om het vliegertouw gewoon te volgen en de neergestorte, vasthangende vlieger op die manier te bereiken, neen, mijn toen afwezige slimheid, deed mij als een wildemannetje trekken aan het vliegertouw zodat dit brak en ik alle contact met de vlieger en daardoor ook de vlieger verloor.

Turend over het koren vanaf die tijdelijke heuvel op het bouwterrein dacht ik steeds opnieuw de vlieger in het koren te zien en dan begon ik steeds opnieuw aan een speurtocht die nergens toe leidde. Maar dat merkte ik pas na meerdere uren tevergeefs zoekend dwalen tussen de wuivende halmen. Het enige wat overbleef was een hele rits door mijn zoeken gecreëerde ‘gangen’ in het koren.
Of de boer daar toen blij mee was, waag ik tot op de dag van vandaag en kijkend naar de enthousiaste pappa en zijn zoon, te betwijfelen.

Categorieën
Column

Vlieger (1)

Wandelend langs de waterkant, die begroeid is met hoog wuivend riet, zie ik een – denk ik – papa rennen over diezelfde kant. Zijn, denk ik alweer, zoontje een meter of vijfentwintig erachter. Ook rennend. Een vlieger gaat de lucht in, af en toe een duikeling makend, maar papa lijkt vaker met het bijltje, in dit geval met vliegertouwen, gehakt te hebben. Hoewel gehakt waarschijnlijk geen goede beschrijving is. Maar dit terzijde.

Papa stuurt en trekt met twee touwen. Laat de vlieger scheren, duiken, stijgen en dalen. Dit tot groot plezier van zijn zoontje en waarschijnlijk ook van zichzelf. Want wanneer worden papa’s weer kind? Wanneer ze volwassen zijn. Toch?

Kijkend naar het waaierend tafereel keer ik weer eens terug, terug naar indertied, toen vliegers (weijerte) omhoog gebracht werden middels één enkel touw of iezersjterk garen. En die vliegers gekocht werden in de plaatselijke winkels. Of… zelf gemaakt werden. Hoewel zelf, er waren altijd wel deskundige vliegerbouwers in de straat die voor een paar centen (variërend tussen een dubbeltje meestal een kwartje) een weijert voor je wilden maken.

Een mijner broers was zo’n stratelijke bekende vliegerbouwer. Met dunne bamboestokken, dun stevig garen en heel dun delicaat, bijna doorzichtig gekleurd papier bouwde hij uitgebalanceerde exemplaren die niet onderdeden, ja zelfs vaak beter vlogen of waaierden dan de in de plaatselijke winkel aangeschafte weijert. Een of meerdere eenvoudige slierten ook al van dun papier of wat strikjes aan een touw als staart aan de onderkant van de vlieger zorgden voor de broodnodige balans. Er waren ook vliegers die zonder staart het luchtruim ingestuurd of ingetrokken werden en die noemden we vechweierte. Die kronkelden zeer onrustig door het zwerk en raakten af en toe en af en toe vaak, verstrikt in het oplaattouw van een normale vlieger. Paniek en schelden was dan zicht- en hoorbaar in de oplaatarena.

Soms stuurden wij geschreven boodschappen langs het vliegertouw omhoog. In een stukje papier met een hanepotig gekribbelde boodschap van een van ons werd een gat gemaakt en het touw ging door dat gaatje in het papier. Maar dan moest eerst dat touw of garen losgemaakt worden van de oprolklos en soms ging dat mis. Dan verliet het uiteinde van het garen de hand van de vliegeroplater of van de briefjesschrijver en dwarrelde de vlieger, die eerst hoog in de lucht zwalkte, zwabberend weg of omlaag. Weg betekende vaak verdwijnen in een boom en dus niet meer op te laten, in één woord ‘kwijt’. Omlaag betekende dat de vlieger, gelukkig voor het eigenaartje, opnieuw gebruikt en opgelaten kon worden. Je ziet of leest, er speelden zich ook drama’s af in het vliegeruitlaatgebied.

(Wordt vervolgd)

Categorieën
Column

Voetbaltruc (2)

Een trucje dat ik indertied van ene Johan Cruijff geleerd heb, is de onrechtstreekse penalty. De penalty is, zoals de kenners ongetwijfeld weten, een rechtstreekse vrije trap. Maar die Johan presteerde het ooit, in samenwerking met teamgenoot Jesper Olsen, de penalty in tweeën te nemen. De sportuitzending op zondagavond stond er met diverse herhalingen heel enthousiast bij stil. Het was namelijk nog nooit vertoond. Dit trucje.

En ik? Ik nam mij voor om dat trucje ook een keertje te doen. En op een zondagmiddag was het zover. Het was al na twaalven, de tweede helft goed op gang en Berg 4 die zondag eindelijk weer eens in goeden doen. Getuige de 4-0 voorsprong tegen RKUVC 4.

De zon scheen, de scheidsrechter was goed geluimd en de spelers van Berg 4 uiteraard ook. De spelers van RKUVC 4 daarentegen waren geïrriteerd, dat had ongetwijfeld met die 4-0 achterstand te maken. Eén van die geïrriteerden was zo geïrriteerd dat hij mij onderuit haalde. In de zestienmeter! Dus schreeuwde ik om een penalty! En ik kreeg hem ook.

Vanaf de zijlijn maakten spelers van ’t Ièrsjte, die als leergierige leerlingen stonden te kijken, tekens dat de penalty in tweeën genomen moest worden. Dat was ik al van plan en zocht een aanstormend talent uit de A-jeugd, eentje die ervaring opdeed op ’t Veerde, op en fluisterde hem in dat we de penalty in tweeën gingen nemen. Een gefluisterd ‘oké’ was voor mij het teken dat de speler het snapte. Uit mijn gebrilde ooghoeken zocht ik de standplaats van de speler en wachtte op het fluitsignaal van de scheids. Dat klonk. Ik nam een aanloop, de keeper dook al naar een hoek, ik legde de bal breed, hoorde grote voetstappen achter mij en verwachtte de jeugdspeler naast mij te zien opduiken. Edoch… deze werd bijna overhoop gelopen door een van onze razendsnelle (nou ja) midfielders en die midfielder trapte de bal voor de voet van de jeugdspeler weg en… naast!

Het bleef uiteindelijk 4-0 voor Berg 4 en ik? Ik heb nooit meer een penalty in tweeën genomen. Want die té enthousiaste midfielder was indertied een té vaste kracht in ons elftal…

Categorieën
Column

MOOI!

Zij kwam aangereden. Op haar vierwielig scootmobieltje. Een aura van trots en tevredenheid straalde rond haar hoofd. Een supergrote lach op haar gezicht en een voldane blik completeerden het door mij waargenomen beeld. Ondanks haar onverwachte, lichamelijke ongemak. Zoals zijzelf in haar scootmobiel liep ook afgelopen 14 september op rolletjes. In ‘haar’ heerlyckheid. Met grote dank aan die geweldige groep gelijkgestemden en de zich daarin bevindende onblusbare dadendrang. Om van ‘Mèt Indertied door Terbliet’ iets moois, iets schitterends, iets unieks te maken.

Ik sprak haar aan, feliciteerde haar met het supermooie en meer dan geslaagde evenement en zei dat ik over dit unieke gebeuren een column zou schrijven, een column die slechts één woord zou bevatten: MOOI!
In dikke hoofdletters…

Maar die middag, met de actie van en interactie tussen de bezoekers, het blije samenspel, de onderlinge saamhorigheid, dat gevoel van allemaal samen, die zondagmiddag toonde zoveel meer dan alleen maar mooi. Het plezier dat van de mensen afstraalde, de vreugde die zo mooi te zien was. Oude vriendschappen die opbloeiden, herinneringen uit lang vervlogen tijden die werden opgediept, de dikke knuffels die ge- en uitgedeeld werden. Dat was het bijkomstige mooie, dat hele mooie.

Die hele zondagmiddag heb ik afgelopen week enkele dagen op mij in laten werken, mijn hersens getergd om van deze column iets moois te maken. En mijn hersens kwamen slechts met één gedachte. Die gedachte?
“Er zouden in deze wereld meer groepen moeten zijn die zoiets moois en unieks gaan organiseren.”

Ik denk, neen, weet zeker dat de wereld er dan ram anders zou uitzien. In ieder geval véél en veel mooier…

Categorieën
Column

Voetbaltruc (1)

Nu het nieuwe voetbalseizoen met rasse schreden nadert en ik de klasse-indeling van ’t Ièrstje bekijk, verdwaal ik in de doolhof van herinneringen aan mijn eigen voetbalcarrière. Een carrière die niet hoger reikte dan de 2e klasse onderafdeling en niet lager dan de 6e klasse onderafdeling. Tjah, lager ging niet en hoger? Ach, ik wilde dat niet. Lekker ballen met de zondagochtendvrienden en ’s middags naar dat Ièrste kijken. Of naar ‘t Twiède.

’t Veerde en ’t Viefde, dat waren de teams waar ik mij thuisvoelde en gelet op mijn capaciteiten zeker ook thuishoorde. Maar – al zeg ik het zelf – ik was wel een goede leerling. Trucjes die de beterbetaalden indertied in de Eredivisie op de televisie uithaalden probeerde ik af en toe ook op de zondagmorgen. Maar mijn – vind ik – leukste truc heb ik zelfs op televisie nooit gezien. Het was een heerlijk irritante truc, zowel voor de tegenstander als voor mijn teamgenoten. En ik had dan de grootste lol. Welke truc?

In mijn – al lang voorbije – voetbaltijd was het gebruikelijk, anders dan nu, dat bij het beginsignaal van de scheids diegene die aftrapte, de bal vooruit moest spelen. Die bal moest één balomwenteling gemaakt hebben. Dan pas mocht de tegenstander de middencirkel betreden. Wat deed ik? Nadat de scheidsrechter voor de eerste keer gefloten had? Ik deed dan net alsof ik de bal naar mijn naast mij staande teammaatje trapte. De tegenstander, in de veronderstelling dat ik die bal ging spelen, stormde over de witte kalklijn van de middencirkel die cirkel binnen en mijn teamgenoten stormden over de middellijn naar voren, de andere kant op, dus. Maar… de bal was nog niet gespeeld, had nog geen omwenteling gemaakt en dus moesten tegenstanders en medespelers terug. Weg uit de middencirkel en terug op de eigen helft. En ja, dat was verrekte irritant. Voor iedereen, voor de spelers en ook voor de scheidsrechter. Behalve… juist, voor mij. Ik heb voor dit trucje gelukkig nooit een kaart gekregen. Wel werd ik – wanneer ik die truc weer eens uithaalde – lichtelijk verketterd, nog net niet stijf gevloekt. Vooral door mijn eigen teammaten.

Ik vond het indertied uiteindelijk niet vreemd dat ik die aftrap niet meer mocht doen. Tjah, trucjes zijn kunstjes en kunstenaars worden nu eenmaal bij leven (bijna) nooit op een voet(bal)stuk geplaatst. Het zij zo…

Categorieën
Column

Bankontmoeting (4)

De nazomer is begonnen, maar het zomert gelukkig nog steeds. Dit tot volle tevredenheid van de wandelaars rondom Berg en Terblijt. En in Terblijt zit ik vandaag. Uit te rusten op zo’n gezellig bankje, neergezet voor mensen zoals ik. Gepensioneerd en om tijdens het wandelen even op adem te komen. Ik sluit mijn ogen en geniet van de Terblijtse stilte die ook regelmatig onderbroken wordt door een bergbeklimmende, op volle toeren draaiende auto.

Ik hoor het knisperen van het grindpad. Luisterend met de ogen dicht probeer ik in te schatten hoe groot de voeten zijn van de naderende wandelaar. Het knisperen houdt op en ik open mijn ogen. Ik schatte in stilte maatje 44 en ik denk dat ik er heel dichtbij was.
Of hij ook op de bank mag plaatsnemen, is zijn vraag. Ik schuif nog wat op en hij laat zich – licht puffend – op de bank zakken.
“Mooi dat Terblijt binnenkort eens in het zonnetje gezet wordt,” begint de ontmoeting. “Te vaak was het negatief nieuws dat door onze straten stroomde.”
“Mooi gevonden, die zin. Hij had wel van mij kunnen zijn.”
“Dank je, maar ik lees je columns steeds met veel interesse, Mooi!”
“Ook dank je. En ja, het wordt hopelijk iets moois die 14e september.”
“Dat wordt het zeker. En ik hoop ook dat er genoeg anekdotes de revue gaan passeren.”
“Wat ik zo gehoord heb, zeer zeker.”
“Maar eentje zal je die zondag niet horen. Die ga ik je nu vertellen, maar die je echt ab-so-luut niet verder mag vertellen.”
“Vertel!”

En hij begint te vertellen. Over een familie die indertied een aantal kippen erop nahield. En die kippen legden eieren. Kakelverse eieren. En die eieren werden beroemd, wereldberoemd in de straten van Terblijt. Menig in- of bewoner van deze kern kocht bijna dagelijks die dagverse eieren bij die familie.
Ik vraag hem waaraan je kon zien dat het dagverse eieren waren.
“Aan de niet-aanwezige dagstempel op de schaal der eieren.”
Dat was volgens hem het teken, of zo ik wilde, geen teken dat wel duidde op de versheid.
“Maar”, weet hij te vertellen, “de kippen van die familie hielden het gewoon niet bij met eieren leggen. Ze, de kippen dus, waren bang dat zij in legnood zouden raken of nog erger, hun kont zouden verrekken door dat eh… kontstante geleg.”
Ik wijs hem complimenterend op de mooie woordspeling en hij groeit zichtbaar van trots, hij past nog net in zijn schoenen. Ik vraag hem hoe die familie dan de levering van verse eieren kon waarborgen. En dan vertelt hij mij dat geheimpje dat ik dus ab-so-luut niet verder mag vertellen…
“Een andere familie in het dorp had heel veel kippen en die familie leverde, meestal na de schemering, via zij- en achteringangen ook al, ongestempelde eieren – als onzichtbaar teken van versheid – aan die Terblijtse familie.”
Ik vraag hem: “Waren dat dan bruine of witte eieren?”
Dat weet mijn ontmoeting niet. Wat hij wel weet? Dat die eieren indertied zwart verkocht werden…

Categorieën
Column

Koekerelle

Waar hangt hij uit? Bestaat hij nog? Of is hij uitgestorven? Wie? Wat?
Gewoon, de onvermoeibare koekereller van vroeger. Van indertied toen de auto’s met minder dan mondjesmaat door de straten scheurden of dat er gewoon naast de sjtóp geparkeerd werd, ons peuters en tieners daardoor ruimte verschaffend om ons ding te doen. Dat ding, voor veel jeugd tegenwoordig een onbekend woord, noemde men spelen. En één van die spellen was koekerelle. Met een stok in de hand, aan de punt meestal een schoenveter bevestigd, samen vormend de sjmik. En het uiteinde van die veter bevatte een zorgvuldige knoop. Zónder dat plastic strookje wat je aantreft aan beide uiteinden van de veter. Ja, aan beide uiteinden, want niet alleen een worst heeft twee uiteinden, ook al beweert een Duitse zanger al heel wat jaren dat dat wél zo is.

Maar terug naar de koekerel. Het vernuftige speeltje, lijkend op een paddenstoel en altijd gemaakt uit hout, had aan de voet een metalen eh… voetje. Een kopspijker of markiesnagel. En wanneer je het touwtje om het lijfje van de tol, want dat is een deftig woord voor koekerel, wikkelde, je die tol vervolgens onder je voet zette, er dan héél lichtjes op leunde, zodat de tol niet omviel en vervolgens met een flinke hengst aan de stok trok, dan gebeurde het heel dikwijls, dikwijls ook vaak, dat de tol over het toen nog gladde asfalt van de straat tolde en je er dan achteraan moest om hem, met de veter aan de stok een flinke mep te verkopen zodat die tol weer verder tolde. Fascinerend vond ik dat, ook al kende ik ook dat woord toen nog niet.

Uren amuseerden wij ons op die manier in onze straat, of om de hoek, in de andere straat. De oudere jeugd, qua motoriek alweer wat beter uitgerust, kon zelfs met één hand een koekerel – zonder veter – zo’n draaiende snelheid geven dat de tol zoveel vaart kreeg dat hij bijna uit zichzelf op het asfalt zijn draaiingen maakte. Maar dan was het voor die oudere jeugd toch ook weer zaak om met stok en touw achter die handmatig opgestarte tol aan te gaan om hem draaiende te houden.

Zo door de straat lopend, oplettend rondkijkend of ik een toller zie, vraag ik me af of dit speeltuigje nog bestaat. Op dat moment niet beseffend, dat, toen ik bij thuiskomst mijn vrouw vertelde dat ik deze column ging schrijven, zij opeens triomfantelijk naast me stond, mét een koekerel, inclusief sjmik.

Of ik naar buiten ben gerend om mijn koekerellende vaardigheden nog eens te testen? Neen, veel te gevaarlijk in de straat tegenwoordig. Misschien is dat wel de reden waarom ik tegenwoordig niemand meer zie koekerelle.

Categorieën
Column

Leida

Hoe ik erop kom? Ik weet het niet. Voor mijn beeldscherm pijnig ik mijn hersens (hersens? heb ik hersens?) over een te schrijven column. Ik laat mijn ogen dwalen over en langs mijn boekenrek. Ik hoor mijn vrouw druk bezig in de keuken. Dat wordt smullen vanavond. En opeens… daar is ze. Ja, niet mijn vrouw, maar Leida.

Leida? Ja, Leida. Zij kwam voor in of op een schoolplaat tijdens mijn eerstejaars lagere school. De start van een soort van pre-bacheloropleiding, denk ik glimlachend. Mijn eerstejaars. Ergens heel, heel lang geleden. De juffrouw had van die grote schoolplaten die van tijd tot tijd opgehangen werden aan een spijkertje bovenop het schoolbord. Met een aanwijsstok wees de juffrouw dan de woorden aan die wij samen, in vereniging dus klassikaal moesten opdreunen. Het waren er een stuk of zes. Vreemd dat ik mij de tekst van vijf platen niet meer kan herinneren. Alleen die van Leida. De tekst? “Pas op leida, je pop vat kou.” En ik denk dat ik nog weet waarom Leida mijn geheugen nooit verlaten heeft. Omdat ik toen mijn eerste complimentje van de juffrouw kreeg.

Waarom dat complimentje? Omdat ik indertied iets opmerkelijks opmerkte. Wanneer de juffrouw de woorden aanwees op zo’n schoolplaat dan tikte ze met de lange aanwijsstok de woorden aan die wij dienden op te dreunen. Al die woorden op al die platen waren stuk voor stuk éénlettergrepige woorden, behalve op bord 2. Ja, het bord van Leida. Daarop tikte de juffrouw ook netjes en soms luid de woorden aan, alleen… bij het woord Leida tikte ze tweemaal. Na een paar keer opdreunen viel me die dubbele tik dus op en ging mijn linker- of rechterwijsvinger, dat herinner ik mij niet meer, als een vuurpijl recht de lucht in. De juffrouw gaf mij het woord en ik vroeg waarom zij bij het woord Leida tweemaal de plaat aantikte. Toen zei de juffrouw (haar naam herinner ik mij ook niet meer): “Goed opgemerkt, Edmond. Goed zo! Heel slim.” Dat was het eerste compliment dat ik ooit op school kreeg en ik glom van trots. De juffrouw vervolgde: “Dat komt omdat Leida uit twee lettergrepen bestaat. Lei en da.” De juffrouw zal aansluitend ongetwijfeld hebben uitgelegd wat ze bedoelde met lettergrepen maar dat heb ik, althans toen, niet (meer) meegekregen, ik had het namelijk te druk met trots glimmen…

Maar nu ik dit stukje geschreven heb, vraag ik mij af: Als ik toen zo slim was, waarom stelde ik die vraag dan?  

Categorieën
Column

Kauwgom

Hij staat naast mij. In de lift. Heftig kauwend en af en toe een ‘plopje’ wanneer het door hem voortgebrachte belletje ontplopt, eh… ontploft en hij weer – waarschijnlijk onnadenkend – verder kauwt en daarna weer plopt. Kauwgombellen blazen. Het is en was mij nooit, echt nooit gegeven, besef ik wanneer ik de lift verlaat en weer eens binnentreed in mijn herinneringen van lang geleden, van indertied.

Vriendjes en vriendinnen kauwden in die tijd even op zo’n kauwgomse Belga, (indertied bij de Sjtarmán op de Riekswèèg, twee stuks te koop voor luttele vijf, ouderwetse centen), dan even moelesjnieje, en hop of plop, daar verscheen een soort van langzaam groter wordende kauwgomballon uit de licht geopende mond om – na enig doorblazen – te ontploffen. En… hoe groter de bel of ballon, des te meer kauwgom plakte op het gezicht van de blazer.

Ontelbare malen heb ik het mij in mijn toen nog jonge leven laten uitleggen, bekeken en vooral geprobeerd. Zo’n bel of minstens een miniem belletje te blazen. Maar het is gebleven bij proberen. Het gemak waarmee veel van mijn toenmalige leeftijdsgenoten die bellen voortbrachten, zoveel moeite werd bij mij beloond door een ‘flótsj’ op de grond, met als gevolg, weg mijn kauwgom.

Geloof het of niet, maar op best wel latere leeftijd heb ik het mij nog eens opnieuw laten uitleggen, want ik ervoer het toch als een gemis, neen, gelukkig geen trauma. Deskundigen van toen toonden mij, vertelden mij uitgebreid hoe te handelen, hoe te kauwen, hoe te blazen. Maar het resultaat eindigde uiteindelijk toch weer in zo’n eerdere ‘flótsj’ op de grond of, erger nog, een duizenddruppelige sproeiregen uit mijn mond.

Of ik het ooit nog eens probeer? Neen… ik heb inmiddels het kauwgomkauwen afgezworen. Het voortdurende kauwen veroorzaakt bij mij tegenwoordig heel veel kaakpijn en nu denk ik… gelukkig maar.

Categorieën
Column

Skelter

Hij rijdt me bijna van de sokken wanneer hij de bocht om komt sjnäöre. Het menneke op of in zijn helrode skelter, door zijn trappen voortbewogen. Niets ziend en nietsontziend. Het trottoir is zijn circuit.

Mijn gedachten dwalen, na het ontwijken van het jeugdige skeltercoureurtje, weer eens af. Naar vroegere jaren, naar indertied¸ toen wij zeepkisten skelters noemden. Die skelters zelf bouwden, met behulp van de oudere jeugdige techneuten die er toen al waren. Alleen wij bouwden ze zonder trappers. Voortbewogen door een menselijke duwer, dus een soort van hollende buitenboordmotor, die de coureur van dienst voortduwde totdat die menselijke, vooral hijgende buitenboordmotor een buitenademmotor werd en er geruild werd van plaats.

Het sturen gebeurde met een stevig touw, links en rechts op het voorste beweegbare en bewielde deel van de skelter vastgemaakt en wanneer het touw, door schurende slijtage het einde van het nut bereikt had, gewoon door beide voeten, maar ook alleen maar dan wanneer beide benen de daarvoor benodigde lengte hadden. De echte techneut van de buurt had zijn skelter uitgerust met een heus autostuur, zonder stuurbekrachtiging, dat wel, wat het sturen nog moeilijker maakte. Zeker in de scherpe bochten. En die waren er.

De sjeetbane af was een geliefd parcours. Het liep lichtjes naar beneden, richting Terblijt en gebruik van de hollende buitenboordmotor was bijna overbodig. Alleen tijdens het overbruggen van het best wel vlakke tussenstuk was soms, niet altijd, een of meerdere duwtjes in de rug noodzakelijk.

Maar… afdalingen, hoe licht ook, veroorzaken snelheid, zeker wanneer er geen remmen aanwezig zijn die die snelheid enigszins in toom kunnen houden. Het devies voor ons, jeugdige mennekes, was dan ook ‘snelheid te hoog, stuur dan de berm in of desnoods de struiken’. En die struiken? Tjah… dat waren braamstruiken. En die braamstruiken, die hadden doornen. Scherpe doornen. En die doornen …

Enfin, we kenden indertied die plaats niet, maar menigmaal was na het eerdergenoemde devies, Leiden in last. Gaatje hier, scheurtje daar en dus ook af en toe, huilen maar…

Maar we zijn uiteindelijk toch groot geworden. En sterk. Niet?