Uren waren wij vaak in de weer met weijere, meestal staand op de Langen Akker met de zuidwestenwind in de rug. Niet dat ik indertied enige notie had van zuidwestenwind maar ervaring en oudere weijeroplaoters zorgden ervoor dat ook wij, de jongsten, wisten dat een vlieger tegen de blaasrichting in omhooggetrokken moest worden. Maar de Langen Akker, bie de Sjtas um d’n hook was een ideale plek om die weijerte op te laten, want geen bomen, geen huizen en vooral, geen antennes. Want antennes en bomen, dat waren de hoge valkuilen voor de weijerte.
Menig weijert kwam, meestal door onoplettendheid of onervarenheid, terecht in een boom of antenne. Mij lukte het zelfs om een vlieger kwijt te raken in het koren aan de toen nog huizenloze overkant van de Vièhsjtraot, de Valkenburgerstraat. Staand op een heuvel bij het indertied in aanbouw zijnde gemeintehoes had ik, helemaal alleen, mijn weijert opgelaten. Staand in mijn eentje op de top van die tijdelijke heuvel keek ik naar mijn vlieger, een oranje vlieger meen ik mij nog te herinneren. Maar daar zo alleen staand en kijkend naar die waaierende weijert sloeg de verveling toe en steeds vaker liet ik mijn vlieger zakken door eerst hem via het touw wat naar mij toe te halen om vervolgens het touw los te laten waardoor de vlieger snel naar beneden zwalkte omdat er geen spanning meer op de lijn zat. De staart zakte na iedere poging steeds vaker tussen het wuivende koren totdat, ja, de vlieger te ver zakte en vast kwam te zitten, beter, vast kwam te hangen in dat koren. Had ik op dat moment de slimheid bezeten om het vliegertouw gewoon te volgen en de neergestorte, vasthangende vlieger op die manier te bereiken, neen, mijn toen afwezige slimheid, deed mij als een wildemannetje trekken aan het vliegertouw zodat dit brak en ik alle contact met de vlieger en daardoor ook de vlieger verloor.
Turend over het koren vanaf die tijdelijke heuvel op het bouwterrein dacht ik steeds opnieuw de vlieger in het koren te zien en dan begon ik steeds opnieuw aan een speurtocht die nergens toe leidde. Maar dat merkte ik pas na meerdere uren tevergeefs zoekend dwalen tussen de wuivende halmen. Het enige wat overbleef was een hele rits door mijn zoeken gecreëerde ‘gangen’ in het koren.
Of de boer daar toen blij mee was, waag ik tot op de dag van vandaag en kijkend naar de enthousiaste pappa en zijn zoon, te betwijfelen.