Hij staat naast mij. In de lift. Heftig kauwend en af en toe een ‘plopje’ wanneer het door hem voortgebrachte belletje ontplopt, eh… ontploft en hij weer – waarschijnlijk onnadenkend – verder kauwt en daarna weer plopt. Kauwgombellen blazen. Het is en was mij nooit, echt nooit gegeven, besef ik wanneer ik de lift verlaat en weer eens binnentreed in mijn herinneringen van lang geleden, van indertied.
Vriendjes en vriendinnen kauwden in die tijd even op zo’n kauwgomse Belga, (indertied bij de Sjtarmán op de Riekswèèg, twee stuks te koop voor luttele vijf, ouderwetse centen), dan even moelesjnieje, en hop of plop, daar verscheen een soort van langzaam groter wordende kauwgomballon uit de licht geopende mond om – na enig doorblazen – te ontploffen. En… hoe groter de bel of ballon, des te meer kauwgom plakte op het gezicht van de blazer.
Ontelbare malen heb ik het mij in mijn toen nog jonge leven laten uitleggen, bekeken en vooral geprobeerd. Zo’n bel of minstens een miniem belletje te blazen. Maar het is gebleven bij proberen. Het gemak waarmee veel van mijn toenmalige leeftijdsgenoten die bellen voortbrachten, zoveel moeite werd bij mij beloond door een ‘flótsj’ op de grond, met als gevolg, weg mijn kauwgom.
Geloof het of niet, maar op best wel latere leeftijd heb ik het mij nog eens opnieuw laten uitleggen, want ik ervoer het toch als een gemis, neen, gelukkig geen trauma. Deskundigen van toen toonden mij, vertelden mij uitgebreid hoe te handelen, hoe te kauwen, hoe te blazen. Maar het resultaat eindigde uiteindelijk toch weer in zo’n eerdere ‘flótsj’ op de grond of, erger nog, een duizenddruppelige sproeiregen uit mijn mond.
Of ik het ooit nog eens probeer? Neen… ik heb inmiddels het kauwgomkauwen afgezworen. Het voortdurende kauwen veroorzaakt bij mij tegenwoordig heel veel kaakpijn en nu denk ik… gelukkig maar.