Ik word al zenuwachtig wanneer ik de titel van deze column typ. Ik wist trouwens niet dat touwtjespringen één woord was. Gelukkig maar dat ik dat nu wel weet want anders had ik een andere titel moeten kiezen. Waarom? Tjah, ik heb, alweer een tijdje geleden, besloten om iedere column die ik voor Indertied schrijf, een eenwoordtitel mee te geven. En lezer, pin me er nu niet op vast dat het woord ‘eenwoordtitel’ geen Nederlands is. Dat zal ongetwijfeld kloppen. Maar ik ben dan geen uitvinder, wel een verzinner van nieuwe woorden. Dat kan ik, al schrijf ik het zelf, als de beste. Maar terug naar de titel en het bijna daaraan gekoppelde woord ‘zenuwachtig’.
Ik zag bij mij in de woonbuurt een achttal jonge meiden tuikesjpringe. Ik heb bewonderend en verwonderd staan kijken. Niet te lang, want voor je het weet staat er een politiepatrouillewagen (één woord?) naast je omdat iemand die politie heeft ingeseind dat er een kale, grijsbebaarde dus best wel oude man met witte pet in de straat vermoedelijk naar touwtjespringende meiden staat te gluren.
Wat mij tijdens dat bewonderend kijken direct opviel? Dat iedere meid zonder enig dralen tussen de dubbele touwen dook om vervolgens in een hoog tempo te huppelen zonder die touwen ook maar met een schoenpunt of -zool te raken.
Ik zie mij dan weer terug. Ik, Edmond, de proberende, zenuwachtige touwtjespringende hampeleman. Heel, heel lang geleden. Mijn lijf sidderend van de zenuwen, opgekropte duikangst en vooral lettend op de twee touwen en aanstalten makend om tussen die twee touwen in te duiken om dan al springend een minuutje of minder op de plaats te eh… springen.
Eerlijk? Vijfentwintig schijnbewegingen, honderd aarzelingen, vijfhonderd aanmoedigingen, duizend sidderingen en uiteindelijk slechts één sprong. Het resultaat? Eén gedempte roetsj of froetsj, want de touwen in en door elkaar en mijn benen en voeten daar ergens tussen. Een net nog niet onontwarbare maar vaak wel moeilijk te ontwarren knoop van touwtjespringend onvermogen. Van mijn kant.
Daar stond ik toen dan. Weer! De luide zuchten van de indertied nog jonge dames veranderden nog net niet in gemompelde vloeken, want ook in stilte vloeken was in die tijd een zonde die je eigenlijk terstond zou moeten gaan biechten, maar dit terzijde. Mijn bijdrage aan dit – voor mij dus niet – edele spel bestond dus hoofdzakelijk uit het regelmatig zwaaien met de touwen zodat de eerdergenoemde dames hun kunstige, vooral voortdurende springende kunstjes wél zonder problemen en onontwarbare knopen aan anderen konden tonen. Ik heb aan dat – in mijn geval – touwtjeknopen gelukkig geen trauma overgehouden. De dames in kwestie misschien wel. Maar dan vooral aan mij…